Wanneer je met de auto over de Brennerpas Italië binnenrijdt zul je niet direct een verschil opmerken met het Alpen landschap aan de noordkant van de grens. Je rijdt langs snelstromende riviertjes en door hier en daar nauwe en dan weer brede dalen. De dorpen zien er nog steeds Oostenrijks uit en men spreekt hier dezelfde taal met hetzelfde Tirools-Duitse dialect. Dit is Zuid-Tirol wat vanaf 1918 tot Italië behoort en het gebied valt samen met de provincie Bolzano. Wanneer je verder rijdt zul je aan de linkerkant een gigantisch, grillig bergmassief ontdekken dat hoog de hemel inklieft. Dit zijn zo ongeveer de eerste indrukken van de wondermooie bergwereld van de Dolomieten. Er zijn vijf rivierdalen die dit imponerende berggebied begrenzen. De dalen van de Rienza (Val Pusteria) in het noorden, van isarco en Adige in het westen, van Piave in het oosten van de Brenta (Val Sugana) in het zuiden. Wegen lopen vanaf de vele zijdalen meer of minder diep de Dolomieten in.
Bij Bolzano gaat door het Valle dÉga (Eggental) – een kloofachtig zijdalletje van het Isarco dal, een weg omhoog die voor strategische doeleinden dwars door de centrale Dolomieten werd aangelegd door Oostenrijkse wegenbouwers, wat een gigantische prestatie is geweest. De route van Bolzano tot Cortina d’Ampezzo is landschappelijk een fantastische, schitterende route. Drie passen- van west naar oost; de Costalunga-pas(Kareoas, 1745 m), Pordoi-pas (2239 m) en Falzarego-pas (2105 m) worden overschreden en verschillende, fantastisch mooie hoge dalgedeelten worden erdoor ontsloten. Hier zijn de typerende Dolomieten het best te zien en omschrijven.
Dolomieu (1750 – 1801) was de naamgever van de Dolomieten en wees op de speciale samenstelling van het rotsgesteente: een magnesium houdende kalksteen (sindsdien: ‘dolomiet-gesteente’ genoemd). Det grillige, kolossale en scherpgetande rotsmassieven heeft van wat kortere afstand bekeken de meest wonderlijke vormen.: gekartelde muren, spitse pieken, plompe rotstorens en overal scheuren en spleten. dit alles met een scala van kleuren in alle tinten rood, grijs, geel en groen. Ijzerhoudende aders of donkere randen van vulkansich tufsteen lopen over grote afstanden horizontaal langs de rotswanden en geregeld zijn hele richels of zelfs kleineterrassen uitgesleten, waaro steenpuin is neergestort. Van ver lijken dit sneeuwranden. Aan de voet van verschillende massieven liggen vaak glooiende hopen puin die bestaan uit steenblokken maar ook het fijnste gruis. Door het wisselende licht zoals wolkenschaduwen of de zon die het gesteente in een soms verblindend licht zet, veranderen deze rotsmassieven steeds van aspect. De weerschijn van het morgen- en avondrood dat de toppen af en toe tot ver na zonsondergang bloedrood kleurt; de nevel die sluiers langs de rotsflanken legt: de vochtigheid van het gesteente in de ochtend waardoor de kleuren nog scherper afsteken. Hoog in de bergen kunnen de kale en chaotische steenmassa’s als desolaat en woest overkomen. In de Dolomieten dalen waarboven deze grillige pieken afsteken zijn de lager gelegen delen begroeid met groene en bloemrijke weiden en donkere bossen en in de dalen waar de riviertjes bruisend hun weg vinden liggen de kleurige bloemrijke dorpen.
De Dolomieten zijn geologisch gezien nog ‘maar’ een paar uur oud. Voor ons is dat wellicht lastig te bevatten maar vanuit zoiets als wat nu de Stille Zuidzee is, met koraalriffen en atollen, is het bergmassief verrezen. 150 miljoen jaar geleden, in de ‘geologische middeleeuwen’ of ‘Mesozoicum’ welk tijdperk weer onder te verdelen is in Trias, Jura en Krijttijd. In die Triastijd heeft zich in de immense zee, dikke lagen slib en zand afgezet en heeft er voor het eerst rifvorming ontwikkeld. Het zoutgehalte, de temperatuur en de helderheid en diepte van deze zee moeten ongeveer het zelfde zijn geweest waardoor koraaldiertjes en afscheidende wieren er konden leven én met de opbouw bezig waren. Dit werd soms onderbroken door vulkanische erupties die grote hoeveelheden materiaal vanuit het binnenste van de aarde naar buiten hebben gewerkt. Aan het einde van het Mesozoicum waren er geweldige riffen ontstaan. Door de chemische inwerking van het zeewater op de rifkalk ontstond er een nieuwe verbinding nl. magnesiumkalk, het zogenaamde dolomietgesteente.
Na het Mesozoicum volgde ca. 60 miljoen jaar geleden het volgende tijdperk: het Tertiair. In het Tertiair zijn grote delen van onze aarde aan gigantische natuurkrachten blootgesteld. Onder een immense zijwaartse druk werden aardlagen en dikke pakketten gesteente geplooid en over elkaar geschoven waardoor de aarde een totale metamorfose is ondergaan en er geweldige hooggebergten zijn ontstaan, zoals ook de Alpen. Ook de in het Mesozoicum opgebouwde riffen werden in het Tertiair geplooid en verrezen uit de verdwijnende zee.
Direct begon door verwering en erosie het nieuw gevormde landschap aan te tasten. Water heeft makkelijk vat op kalksteen en werden delen daardoor opgelost. De reusachtige riffen werden bewerkt en omgevormd tot de fantastisch grillige rotsmassieven die zo kenmerkend zijn voor de Dolomieten.
Ook andere aardlagen zijn opgeheven waardoor er in de Dolomieten ook vulkanische gesteentevormingen aangetroffen worden (vooral bij Predazzo).
Ook heeft het hele berggebied de invloed van ijstijden gehad. Vanaf de hoogste toppen zakten in traag maar gestaag tempo reusachtige gletsjers naar omlaag en hebben daarbij diepe brede trogdalen uitgeslepen zoals het Isarco- en Adige-dal).