Tijdens een fietsvakantie door Nederland ontdek je pas goed hoe mooi Nederland is. Wat het landschap betreft is de variatie enorm in Nederland. Zand, klei, veen, löss en meestal vlak, op hier en daar een bultje na. En diagonaal door het land de zeespiegellijn.
Wanneer je door Nederland fietst valt het op dat er verschillende landschappen zijn te onderscheiden. Er is een indeling van 9 Nederlandse landschappen te maken.
Dit landschap vind je in de provincie Drenthe. Drenthe is bij liefhebbers van een fietsvakantie erg in trek. Er zijn zoveel zichtbare sporen van vroegere beschavingen terug te vinden. Bij een esdorp lagen alle akkers rond het dorp op de hoge, droge gronden. Op de lage gronden, bij de beekdalen, vond je de wei- en hooilanden. Om mest voor de schrale akkers te verzamelen, graasden schapen op de hoger gelegen heidevelden. In de stal werden ’s nachts de schapenkeutels opgevangen en samen met heideplaggen over de akker verspreid. Daardoor zijn veel esakkers in de loop van eeuwen een stukje hoger komen te liggen. Kijk je er al fietsend, vanaf de weg overheen, dan zie je dat ze een bolle vorm hebben. Een groot aantal esdorpen ligt op de flanken van de stuwwallen (heuvels gevormd in de ijstijd toen het landijs uit Scandinavië zo’n dikte en kracht had dat het de ondergrond tot heuvels omhoog stuwde). Je vindt ze in Twente, Salland, Veluwe, het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug.
Dit landschap ontdek en ervaar je tijdens een fietsvakantie langs de kust in de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Holland. Langgerekt en smal strekken de duinen zich langs de kustlijn uit. Een aantal duinenrijen ligt parallel aan elkaar, opgeworpen door een zich steeds verder terugtrekkende zee. De rijen worden gescheiden door laagten vol veen en/of klei. Van strand naar binnenduin is de natuurlijke variatie zeer groot. Zout, nat, onleefbaar aan het strand; droog en brak achter de eerste duinenrij, Eeuwenlang stonden slikken in directe verbinding met de zee. Twee keer per dag liepen via ingesleten geulen, zout water het gebied in. Bomen gedijen er niet, maar zoutminnende planten groeien er massaal; zoet en lieflijk op de overgang van duin naar klei- of veengebied. In dat overgangsgebied tref je tijdens je fietstocht de bewoning, vaak in langgerekte dorpen. Ook liggen hier vaak landgoederen en bollenvelden. Op Texel en Ameland is die overgang anders, want daar volgen na de polders de kwelders en bij eb de droogvallende platen van de Waddenzee.
Wanneer je door het golvende landschap van Zuid-Limburg fietst, zie je dat het sterk afwijkt van wat typisch Nederlands is. Kronkelende, snelle beken, steile hellingen, mergelgroeven en zeldzame kalkgraslanden. Al fietsend ontdek je dat het bestaat uit een hooggelegen plateau, waarin rivieren en beken dalen hebben ingesneden. De beekdalen zijn vanwege het altijd aanwezige water en goede grasland, altijd bewoond geweest. Na het jaar 1000 zijn vanuit de dalen nieuwe dorpen op de plateaus gesticht. Tegenwoordig liggen daar veel akkers, bijeen gelegen op grote percelen. Bij de dorpen liggen ook de boomgaarden, die vooral zijn aangeplant toen in de 19e eeuw vanuit de nabijgelegen steden de vraag naar fruit toenam. Bijzonder zijn de holle wegen – door water uitgesleten verbindingswegen tussen plateau en dal – en graften – heggen die dwars op de helling staan en bij regenval wegstromende modder opvangen. Tijdens een fietstocht door Limburg ervaar je de hellingbossen op de steiltes tussen dal en plateau die uniek zijn in Nederland.
Fietsen door het noorden van het land, zoals in de provincie Groningen waar de eerste bewoners woonheuvels (terpen of wierden) opwierpen, tegen de immer aanwezige zee. Daarom tref je er nu prachtige kleine dorpjes die zo typisch zijn voor deze streek. Er is niets mooier dit tijdens een fietsvakantie te ervaren. Later begonnen de inwoners de zee terug te dringen. De kwelders en zandplaten in de Waddenzee laten zien hoe Noord-Groningen er uitzag voor er dijken werden aangelegd om het land in te polderen. Elke keer als het land voldoende was opgeslibd, werd de dijk in zeewaartse richting verlegd. Op de vruchtbare zeeklei groeien akkerbouwgewassen (granen) best. Fiets door de uitgestrekte polders en door de kleine dorpjes met hun oude torens, hoge bomen en grote boerderijen die dit landschap typeren.
Fietsvakantie Groningen en Wadden
In de provincie Noord-Holland ontdek je voorbeelden van droogmakerijen die vanaf de 17e eeuw op de kaart verschijnen. De Westelijke Eilandspolder is een oud polderlandschap met wat molens, kronkelende sloten, weilanden die net boven de waterspiegel liggen, goed bewaarde zeventiende-eeuwse dorpen en heel veel natuur. De Schermer en de Beemster waren voor de 17e eeuw meren, rondom werd een ringvaart gegraven en een ringdijk opgeworpen, windmolens maalden vervolgens het water weg. Dit nieuwe land kreeg een regelmatige, rationele verkaveling. Hun 20e-eeuwse opvolgers zijn de grotere en ruimere IJsselmeerpolders.
Wanneer je aan de westkant van de Biesbosch in Brabant fietst, ben je in het oudland. In zuidwest-Nederland lagen in een landschap van geulen en kreken overal eilandjes (het oudland). De schorren en kreken zijn in de loop der tijd bewerkt en dichtgegooid door boeren om meer land te scheppen. Opgeslibde gronden werden omdijkt en aangewonnen. Op een gegeven moment kon een dijk in een geul worden gelegd en dan waren twee stukjes oudland met elkaar verbonden. Zo groeide een mozaïek van poldertjes. Vaak doorbraken stormvloeden de opbouw van het land. Maar telkens begon de landaanwinning opnieuw, en bij elke poging werden de polders groter en de dijken hoger.
In de provincie Gelderland tref je onder andere het rivierenlandschap. Rondom de rivieren IJssel, Rijn en Waal kenmerkt het landschap zich door de verschillen in hoog en laag, nat en droog en klei. Uiterwaarden, oude rivierlopen, dijken en meidoornhagen vormen één van de decors in een typisch rivierenlandschap. De weidsheid en het licht is hier altijd bijzonder. Lang geleden, op de hoger gelegen, zandige oeverwallen bouwden mensen hun huizen en bewerkten ze hun akkers. Ook liggen daar de boomgaarden. De moerassige en kleiige komgronden, die in de winter vaak onder water stonden, waren alleen als hooiland in gebruik. Daar lag een groen, open landschap, waar niemand woonde. Vanaf het jaar 1000 komen dijken in beeld; de aanleg daarvan beteugelt de rivieren steeds meer.
Het overgrote deel van het Nederlandse veenlandschap ligt verspreid in West- en Noord-Nederland: het gaat om laagveengebieden die in delen van Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, Overijssel, Friesland en Groningen liggen. Verspreid op de hoge zandgronden vinden we hoogveenlandschappen. Die zijn onder andere te vinden in Oost-Groningen, Drenthe, Noord-Brabant en Noord-Limburg. Rond ca 1000 na Chr. begon in het onbewoonde, zompige veengebied de ontginning. Vanaf de oevers van rivieren en veenstroompjes werden sloten gegraven om het veen te ontwateren. Die sloten lagen dicht bij elkaar en eindigden diep in het veen, zodat smalle, langgerekte kavels ontstonden. Boerderijen kwamen aan de rivieroever te liggen. Op het ontgonnen land klonk de bodem in en verteerde de bovenste laag van het veen. Gevolg: de grondwaterspiegel kwam steeds hoger. Het werd natter en natter. Dijken en molens hebben de veenweiden gered. Toch zijn er heel wat meren in de plaats van het veenland door turfwinning (veen in gedroogde vorm is uitstekende brandstof) ontstaan en gebleven.